Reactie op De Staat van het Onderwijs 2019

Het piept en het kraakt...

Staat van het Onderwijs 2019

Het stelsel voor het funderend onderwijs piept en kraakt. Hierdoor komt de toegevoegde waarde van de onderwijssector voor de samenleving meer en meer onder druk te staan. Door toenemende eisen vanuit de maatschappij hebben scholen steeds meer moeite om binnen het huidige systeem de gewenste waarde te leveren. Dit is de kern van de jaarlijkse Staat van het Onderwijs, die de Onderwijsinspectie vandaag, 10 april 2019, publiceert.

In haar rapport benoemt de inspectie de volgende aandachtspunten: het belang van burgerschapsvorming, kansenongelijkheid, het risico van sociaal-economische segregatie, de risico’s van een toenemend tekort aan leraren en schoolleiders en het feit dat er onvoldoende zicht is op de doelen en resultaten van vernieuwingsonderwijs. De conclusie dat kansenongelijkheid afneemt of in ieder geval stabiliseert, lijkt echter in tegenspraak te zijn met de constatering dat sociaal-economische segregatie toeneemt en dat vooral scholen met een meer uitdagende leerlingenpopulatie moeite hebben om leraren en schoolleiders te vinden. Als je vervolgens vaststelt dat de kwaliteit van onderwijs valt of staat met de man of vrouw voor de klas, dan kun je toch niet anders concluderen dan dat de kansenongelijkheid op dit soort scholen juist toeneemt?

Daar komt bij dat de kennis over burgerschap tussen 2009 en 2015 is toegenomen onder leerlingen op havo/vwo-scholen, maar gelijk is gebleven onder vmbo-leerlingen. De inspectie maakt van burgerschap een belangrijk punt, maar lijkt er aan voorbij te gaan dat ook op dit vlak ongelijkheid kan ontstaan.

In het rapport van de inspectie wordt niet gerept over de toename van particulier en schaduwonderwijs in Nederland. De exacte cijfers zijn niet bekend, maar het CBS geeft aan dat de uitgaven aan het schaduwonderwijs op dit moment rond de 200 miljoen euro liggen. In 1995 was dit slechts om en nabij de 26 miljoen euro. Ook dit is een belangrijke graadmeter voor de toename van kansenongelijkheid.

Uitdagingen en kansen

De adviseurs van B&T zien bij veel van hun opdrachtgevers dat scholen met de hierboven geschetste uitdagingen worstelen. Tegelijkertijd levert de huidige situatie ook kansen op voor het onderwijs, en voor onze maatschappij als geheel. Kansen om het systeem voor in plaats van tegen je te laten werken.

Kijkend naar het funderend onderwijsstelsel zien we de balans tussen draaglast (de vraag: de eisen vanuit de maatschappij) en draagkracht (het antwoord: het onderwijssysteem) van het onderwijs als belangrijkste thema van vandaag. We zetten de belangrijkste uitdagingen en kansen van die huidige situatie op een rij.

Balans tussen draaglast en draagkracht

Toegankelijkheid en gelijke kansen

Een belangrijk actueel thema is de toegankelijkheid van het onderwijs en het creëren van (gelijke) kansen voor kinderen. Onderwijs zou immers de grote gelijkmaker moeten zijn. Maar is het dat ook? In toenemende mate zijn er signalen dat toegankelijkheid en kansengelijkheid onder druk komen te staan. Wat zijn de belangrijkste pijnpunten?

Thuiszitters
Hoewel een belangrijk doel van Passend onderwijs het terugdringen van het aantal thuiszitters is, lijkt hier maar geen schot in te zitten. Het aantal thuiszitters stijgt eerder dan dat het daalt. Dit heeft verschillende oorzaken. Zo verliest een groeiende groep ouders het vertrouwen in het onderwijs en houdt hun kinderen bewust thuis. Daarnaast zien we dat er nog steeds een te grote groep leerlingen in het mbo voortijdig uitvalt. Bijna de helft van de leerlingen op mbo-2-niveau behaalt geen startkwalificatie. Dit leidt tot een grote afstand tot de arbeidsmarkt, maar deze leerlingen zijn – zo blijkt uit onderzoek – ook vatbaar voor criminaliteit. Wordt de urgentie om daar iets aan te doen wel voldoende gevoeld door het onderwijs zelf? Er komt tot nu toe geen ‘natuurlijke’ tegenbeweging voor meer investeringen vanuit het onderwijs. Het is wachten tot ‘de Hugo Borst van het onderwijs’ opstaat, die het publiekelijk voor deze jongeren opneemt (zoals Borst dat voor de zorgsector heeft gedaan). En die schrijnende gevallen zichtbaar maakt, wat vast en zeker zou leiden tot meer investeringen in deze kinderen.

Particulier onderwijs
In Nederland worden steeds nadrukkelijker vormen van particulier onderwijs zichtbaar die een alternatief bieden voor het haperende publieke onderwijsbestel. Al langer kennen we instellingen als Luzac en Lyceo, die leerlingen in het voortgezet onderwijs klaarstomen voor het eindexamen. Zij rekenen hoge tarieven die niet iedereen kan betalen. Het onderwijs op deze instellingen is bij uitstek diplomagericht, verzorgd in een gedisciplineerde en kleinschalige omgeving. Het is jammer dat de groei van particulier onderwijs niet wordt genoemd in de Staat van het Onderwijs 2019. Het lijkt toch een van de factoren die bijdraagt aan toenemende kansenongelijkheid.

Schaduwonderwijs
Er is ook sprake van een toenemend aanbod van schaduwonderwijs, bijvoorbeeld in de vorm van huiswerkinstituten. Voor relatief veel geld worden leerlingen bijgespijkerd en overeind gehouden om binnen het regulier onderwijs succesvol te kunnen zijn. Deze vorm van schaduwonderwijs compenseert en is exclusief toegankelijk voor kinderen met draagkrachtige ouders. Scholen op hun beurt halen deze instituten binnen omdat op deze manier de doorstroom en de slagingskans van hun leerlingen kan worden opgepoetst. Het is natuurlijk de vraag waarom scholen niet zelf in staat zijn om te bieden wat dit commerciële ondersteuningsonderwijs wel kan.

Ervaringen met scholen die conceptonderwijs aanbieden doen vrezen dat het wetsvoorstel ‘Meer Ruimte voor Nieuwe Scholen’ van minister Slob (onbedoeld) vooral hoogopgeleide, autochtone ouders die ontevreden zijn over het huidige onderwijs ondersteunt. Kinderen van lager opgeleide ouders en/of uit sociaal zwakkere milieus blijven op de traditionele scholen. Deze leerlingen profiteren daardoor, zo zegt ook de inspectie, nauwelijks mee van de nieuwe inzichten die in het door de overheid gefinancierde onderwijs worden opgedaan. Dit komt omdat vooraf te weinig doelen worden gesteld die vervolgens onvoldoende worden geëvalueerd en gedeeld met anderen, waardoor het lerend effect van deze investeringen in nieuwe onderwijsconcepten beperkt is.

Ruimte voor meer innovatiekracht

Binnen het onderwijsveld wordt regelmatig een gebrek aan vertrouwen ervaren vanuit de overheid of de politiek. Incidenten krijgen disproportioneel veel aandacht en de drang om de ‘teugels strakker aan te trekken’ voedt dit gevoel van wantrouwen. Dit gevoel wordt echter ook gevoed door een gebrek aan zelfvertrouwen en innovatiekracht in het onderwijsveld zelf.

Niet zeuren over geld
Scholen en hun besturen hebben binnen de huidige wet- en regelgeving veel ruimte om hun eigen beleid vorm te geven, maar die wordt niet altijd benut. Ze worden echter wel degelijk gestimuleerd om te innoveren met onderwijsbeleid (denk aan 10-14-scholen en flexibele examinering). ‘Het systeem’ is niet altijd zo star als veel onderwijsprofessionals beweren. We horen dan ook steeds vaker van onderwijsbestuurders dat ‘we’ moeten ophouden met zeuren over geld: er is genoeg. We moeten zaken beter regelen, zeggen zij. Schoolbesturen moeten meer speelruimte nemen voor nieuwe ideeën en innovatie.

Teacher leadership
Het geven van vertrouwen aan docenten gaat hiermee hand in hand: geef hen vertrouwen en stimuleer ze om met nieuwe ideeën te komen. Hierbij hoort uiteraard ook het volledig benutten van de mogelijkheden van ICT en digitale leermiddelen. In hun recente publicatie over Teacher leadership gaan Marco Snoek, Frank Hulsbos en Inge Andersen nader in op het concept waarbij leraren steeds meer het initiatief nemen bij vernieuwingen, de ontwikkeling van onderwijs en de ondersteuning van collega’s. Zij vragen en krijgen zo een stem in beleidsdiscussies, zo signaleren de auteurs. Dit leiderschap van leraren vraagt nieuwe kwaliteiten van ze, maar stelt ook eisen aan de structuur en cultuur binnen scholen. Wanneer aan die condities niet wordt voldaan, kan dat een bron van frustratie en demotivatie zijn. Hiermee komen we vanzelf op een derde ontwikkeling.

Ramp op de arbeidsmarkt

De arbeidsmarkt in de non-profitsector is een regelrechte ramp. Of het nu gaat om gemeenteambtenaren, politieagenten, verpleegsters of leraren: overal ontstaan tekorten. Daar komt bij dat het profiel van onderwijsprofessionals bij allerlei acties te grabbel wordt gegooid. Beelden die bij verschillende vakbondsacties ontstaan, zijn die van de zielige leerkracht met al die probleemkinderen in de klas, die het veel te druk heeft om kwaliteit te leveren en last heeft van al die bemoeizuchtige managers. En die van de directeur die volgens sommigen eigenlijk niet nodig is, maar wel iedere ochtend als eerste op school is en als laatste het licht uit doet. En dat alles tegen een salaris dat slechts een fractie hoger is dan dat van de eerder genoemde zielige leraar. Tja, je zou wel gek zijn als je nog een loopbaan in het onderwijs ambieert.

Trots
Feit is echter dat er ongeveer geen mooier en belangrijker beroep is dan dat van leraar of schooldirecteur in het funderend onderwijs. Wil het onderwijs op de arbeidsmarkt de concurrentie met andere sectoren aankunnen, dan zal het zich met veel meer trots moeten presenteren. De onderwijssector moet bovendien het lef hebben om nog eens goed naar de eigen tekortkomingen te kijken. Bijvoorbeeld een ridicuul taakbeleid, te lange vakanties waartussen veel te hard moet worden gewerkt, goudgerande ouderenregelingen en te geringe mobiliteit en ontwikkelingsbereidheid.

Kansen
Maar hoe vreemd het misschien ook klinkt, de krapte op de arbeidsmarkt biedt ook kansen. Er ontstaat namelijk een toenemende noodzaak om anders te werken binnen de schoolorganisatie, waardoor allerlei alternatieve (samen)werkvormen voet aan de grond krijgen, zoals Stichting Leerkracht en het Vernieuwend Werken. En uiteraard hoort hierbij dat de onderwijsprofessional zelfbewust zijn eigen autonomie claimt en samen met collega’s afdwingt dat kwaliteitsonderwijs de norm is – en dat hij daar eisen aan stelt. Vooral op scholen die als eerste worden getroffen door het leraren- en directeurentekort dient hiervoor veel aandacht te zijn.

De regio aan zet

Nu Passend onderwijs bijna vijf jaar bestaat en de decentralisatie van de jeugdzorg ook de basisschoolleeftijd heeft bereikt, wordt het tijd om de opbrengsten op dit gebied op te halen. We zien dat op lokaal niveau wordt gewerkt aan initiatieven waarin de perverse prikkels worden weerstaan om inhoudelijk en qua bekostiging ‘aan je eigen kant te blijven’.

Samenwerking
We zien steeds vaker voorbeelden van regionale samenwerking. Opvallend is dat schoolbestuurders zich ook steeds vaker realiseren dat niet de centrale overheid maar de regio aan zet is. Hierbij hoort een nieuwe afbakening van verantwoordelijkheden en een type bestuurder en toezichthouder dat zich meer en meer ziet als representant van de samenleving en die niet meer uitsluitend werkt vanuit een ‘smalle’ verantwoordelijkheid voor één of meerdere scholen. Er ontstaat een kans voor het onderwijs om het onderwijsaanbod meer te laten samenvallen met de vraag vanuit de regio; regionaal maatwerk dus. Dit vraagt uiteraard wel een verbeterde samenwerking tussen de verschillende onderwijspartijen in de regio.

Tot slot: sleutels voor succes

Natuurlijk zijn er radicale antwoorden te bedenken op de hierboven beschreven trends. Dergelijke antwoorden zouden kunnen zijn een herdefiniëring van de taak van het onderwijs, de afschaffing van bijzonder onderwijs, of een verschuiving van afwegingen per schoolbestuur naar regionale verantwoordelijkheid. Dit zijn ingrijpende systeemveranderingen die veel tijd kosten en zware politieke discussies zullen opleveren.

Bij B&T geloven we dat het huidige onderwijssysteem op termijn niet houdbaar is. Het is goed om te blijven nadenken en werken aan het onderwijs van de toekomst. Tegelijkertijd valt er ook nog veel te verbeteren binnen de context van het huidige stelsel. Er liggen mooie kansen, bijvoorbeeld in de eigen organisatiecultuur van een school. Als wij samen werkelijk gaan voor uitstekend onderwijs voor álle leerlingen, dan zullen we de randen van de regelgeving moeten (durven) opzoeken. Dan moet er écht werk worden gemaakt van maatwerk, met of zonder een partner uit de particuliere sector, maar in elk geval met gebruikmaking van de lessen uit het particulier onderwijs.

Ook het professionele profiel van de schoolbestuurder kan nog verder worden versterkt, zodat het vertrouwen vanuit de centrale overheid gaat groeien. Elkaar aanspreken en een betere organisatie van de beroepsgroep, met de blik naar buiten gericht, zijn thema’s die daarbij horen. En heel belangrijk: het onderwijs moet steeds meer een integraal onderdeel van de samenleving worden, met nauwe banden met aanpalende sectoren. Het niveau van de regio is daarvoor de sleutel tot succes.

En toch… het onderwijs van de toekomst, dat hoogwaardig en rechtvaardig is en kansen biedt aan alle leerlingen, zullen we samen uitsluitend kunnen realiseren door ook het systeem ter discussie te stellen. Af en toe buiten de lijntjes kleuren dus.

Wie zijn wij?

Bij B&T zetten dagelijks zo’n 45 adviseurs zich in voor alle hierboven geschetste uitdagingen van het funderend onderwijs in Nederland. We houden van ons werk, van de onderwijssector en streven naar een toegevoegde waarde voor onze opdrachtgevers. Omdat we de wereld graag een mooiere plek willen maken, willen we de kennis die wij bij ons werk opdoen graag teruggeven aan de sector als geheel.

B&T heeft geen pasklare oplossingen voor de uitdagingen die we hierboven hebben geschetst. Met deze beschouwing willen we bijdragen aan de discussie over de plaats van het onderwijs in onze maatschappij. Het is onze eigen ‘Staat van het Onderwijs’. Geen foto of snapshot, maar een bewegend beeld dat continu in ontwikkeling is, en waar B&T graag blijvend aan bijdraagt met expertise en advies.

  • Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.