Steeds meer samenwerking tussen SO, SBO en regulier

Er is al veel mogelijk

Op steeds meer plekken in het land worden initiatieven ontwikkeld voor vergaande samenwerking tussen speciaal (basis)onderwijs en regulier onderwijs. Hoewel besturen en samenwerkingsverbanden regelmatig aanlopen tegen beperkingen in wet- en regelgeving, is er ook veel dat al wél kan. En dat biedt kansen. Voor het onderwijs in brede zin, én voor leerlingen.

In juni 2017 publiceerde het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek een onderzoek naar geïntegreerde voorzieningen voor specialistische onderwijszorg in samenwerkingsverbanden passend onderwijs PO [klik hier voor een download]. Daarin worden de volgende motieven genoemd voor een intensieve samenwerking:

  1. Bedrijfsmatige motieven, zoals het opvangen van de gevolgen van krimp en negatieve verevening.
  2. Onderwijskundige motieven:
    • ontschotting en bundeling van expertise om zo goed mogelijk passend onderwijs te kunnen geven;
    • het creëren van een zo thuisnabij mogelijke onderwijsplek;
    • het integraal tegemoetkomen aan de ondersteuningsbehoeften van leerlingen;
    • goede spreiding van speciale voorzieningen en
    • behoud van speciale expertise.

De onderwijskundige argumenten lijken in het onderzoek zwaarder te wegen dan de bedrijfsmatige motieven. In alle onderzochte praktijksituaties wordt een groot belang gehecht aan de samenwerking met jeugdhulp. Dit wordt echter op meerdere plekken nog als moeizaam ervaren.

Succesfactoren

Om tot een succesvolle samenwerking te komen wordt een aantal succesfactoren benoemd. Een heldere, breed gedragen visie op samenwerking en op de maatschappelijke opdracht van passend onderwijs door alle lagen van het samenwerkingsverband is erg belangrijk en voorwaardelijk. Bestuurders, directeuren, ib’ers, leerkrachten, ouders en de directeuren van het samenwerkingsverband moeten deze visie onderschrijven. In het ideale geval komt de beweging van meerdere kanten: regulier basisonderwijs en samenwerkingsverband en speciaal (basis)onderwijs. In het geval van de onderzochte praktijkvoorbeelden lijkt ook samenvoeging van al het S(B)O onder één bevoegd gezag de samenwerking te bevorderen.

Aandachtspunten

Behalve succesfactoren noemen de onderzoekers tevens een aantal aandachtspunten voor een intensieve samenwerking. Allereerst de continuïteit voor zittende leerlingen, zodat hun ontwikkelingsperspectief ‘gewoon’ doorgezet wordt. Bij het anders groeperen van kinderen moet goed gekeken worden hoe de veiligheid van alle kinderen kan worden gegarandeerd. In het samenwerkingsverband moet worden nagedacht over de criteria voor plaatsing. De scholen moeten bepalen hoe ze de leerlingen op basis van het uitstroomperspectief en de onderwijsbehoeften plaatsen. Omdat bij een intensieve samenwerking andere vaardigheden van de leerkrachten worden gevraagd, moet er aandacht zijn voor voldoende deskundigheidsbevordering.
Naast bovengenoemde punten vragen ook de meer bedrijfsmatige zaken aandacht, zoals wet- en regelgeving, bekostiging, huisvesting, leerlingenvervoer en de samenwerking met jeugdhulp.

Wat kan er wettelijk al wel?

Binnen de huidige wetgeving is het niet mogelijk om leerlingen van scholen met verschillende BRIN-nummers zondermeer met elkaar te mengen. Maar sinds augustus 2016 is er in de wet wel meer ruimte voor symbiose en het meetellen van de onderwijstijd. Zoekt u de samenwerking, dan bieden de volgende vier mogelijkheden wellicht kansen:

  1. Bij verregaande samenwerking tussen scholen met verschillende BRIN-nummers is het mogelijk om jaarlijks stamgroepen te bepalen en te kijken welke leerlingen het beste passen in welke stamgroep en daar de inschrijving op te regelen. Dit kan betekenen dat na overleg met ouders een leerling in een stamgroep SBO of SO wordt ingeschreven en dit kan dan jaarlijks worden aangepast. Meer informatie over de regeling vindt u hier.
  2. Een andere optie is om met onderwijsarrangementen te werken en daar extra financiering aan te koppelen. Denk bijvoorbeeld aan leerlingen die worden ingeschreven op een SBO-school en voor wie de benodigde expertise ‘extra wordt ingekocht’ bij het SO. Of leerlingen die worden ingeschreven in het regulier met SO-bekostiging en -expertise.
  3. Het is ten slotte ook mogelijk om leerlingen die staan ingeschreven op een (S)BO-school onderwijs te laten volgen op een SO-school. Dit kan voor 60 procent van de tijd. Dit wordt ‘meetellen van onderwijstijd’ genoemd. Er is geen maximale tijdsduur verbonden aan deze regeling. Wel moeten de betrokken scholen een ‘meetellen van onderwijstijd’-overeenkomst sluiten. Hier staan afspraken in over het doel, het onderwijsprogramma en de bekostiging.
    Omgekeerd kan het overigens ook. Een leerling ingeschreven op het SO mag maximaal 60 procent van de onderwijstijd volgen in het (S)BO. Dit heet dan symbiose. Ook hier moet eenzelfde soort overeenkomst onder komen te liggen. En voor de leerlingen moet een ontwikkelingsperspectief worden opgesteld.
  4. Als laatste optie is het mogelijk dat een leerling maximaal drie maanden fulltime onderwijs volgt op een andere locatie.

Concluderend

Binnen de huidige wet- en regelgeving is er dus al best veel ruimte voor samenwerking tussen SO,SBO en regulier onderwijs. Succesvolle samenwerking is vooral afhankelijk van visie en draagvlak bij de samenwerkingspartners en hun stakeholders. Basisvoorwaarde is volgens de onderzoekers een breed gedragen gezamenlijke visie. Daarnaast dienen er goede afspraken te worden gemaakt over de bekostiging; binnen het samenwerkingsverband én met de omringende samenwerkingsverbanden. Vergeet ten slotte ook niet om ouders en – uiteraard – de leerlingen zelf mee te nemen bij het maken van de plannen. Daarmee kan er alleen maar meer draagvlak ontstaan.

Meer weten?

Op www.passendonderwijs.nl staat de handreiking ‘Samenwerken voor samen leren’, die een goed overzicht geeft van de huidige wet- en regelgeving. Uiteraard kunt u ook contact met ons opnemen. Wij gaan graag met u in gesprek.

  • Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.