Welke belangrijke stappen zijn gezet in de kwaliteitsontwikkeling van intern toezicht in het primair en voortgezet onderwijs? Waar lopen intern toezichthouders vooral tegenaan? En welke behoeften ontstaan bij verdere professionalisering van intern toezicht? De antwoorden op deze vragen vindt u in deze whitepaper van B&T.
Het funderend onderwijs is zich toenemend bewust van het belang van kwalitatief goed intern toezicht. Hierop hebben veel organisaties hun intern toezicht geprofessionaliseerd. Een zichtbare stap is de herziening van het governancemodel, waarbij vaak is gekozen voor een organieke scheiding tussen bestuur en intern toezicht. De beoogde scheiding in rollen en positie tussen bestuur en toezicht is (daardoor) duidelijk(er). De meeste toezichthouders (h)erkennen bovendien het belang van het in balans vervullen van hun verschillende rollen. Ze zien vooral de noodzaak om herkenbaar onderscheid te maken tussen het optreden als toezichthouder enerzijds en adviseur/klankbord anderzijds.
Toezichthouders willen voorkomen dat zij op de stoel van de bestuurder terechtkomen. Maar hoe blijven zij in de praktijk rolzuiver én effectief? Wij zien dat toezichthouders zich bij de uitoefening van de advies- en klankbordrol soms belemmeren in hun toezichthoudende rol. Ook worstelen ze regelmatig met hun verantwoordelijkheid voor de eigen (actieve) informatieverwerving. En we zien dat een vooroverleg tussen toezichthouders steeds vaker plaatsvindt, maar nog niet het maximale rendement oplevert.
Bij veel raden van toezicht is de wens tot verdere professionalisering alom aanwezig. Wij zien enkele concrete ontwikkellijnen voor het vergroten van de bekwaamheid van toezichthouders:
Een goede jaarlijkse zelfevaluatie maakt duidelijk waar het intern toezicht staat in haar professionalisering. Als hiervoor de juiste tools zijn aangereikt, moet een raad van toezicht hiertoe goed zelf in staat worden geacht. Het kan helpend zijn om periodiek een kritische en onafhankelijke blik toe te voegen aan de eigen spiegel.1
1 De Code goed bestuur VO geeft als ‘good practice’ dat de zelfevaluatie van de RvT eens in de drie jaar onder leiding van een externe partij plaatsvindt.