De juridische positie van professionele bestuurders in het onderwijs is complex en nog eens weinig consistent geregeld bovendien. Dat is een van de conclusies van Martijn Nolen in het proefschrift waarop hij op 17 februari promoveerde aan de VU. Met 691 pagina’s een lijvig boekwerk! Iets dat op zichzelf wellicht al symptomatisch is voor de positie van onderwijsbestuurders, maar dat terzijde. Voor diegenen die zich niet de tijd gunnen om al die pagina’s te bestuderen (en dat zal gelden voor veel onderwijsbestuurders…) geven we hier een korte samenvatting. Een samenvatting die uiteraard geen recht doet aan de uitvoerige analyses en genuanceerde beschouwingen in het proefschrift zelf.
Hoe complex de positie is van de bestuurders over wie Nolen1 schrijft, wordt al snel duidelijk als je Nolen’s proefschrift2 leest. Redelijk in het begin onderscheidt de promovendus maar liefst vijf verschillende juridische posities waarin een onderwijsbestuurder kan verkeren:
De juridische positie van de bestuurder is niet alleen zichtbaar ingewikkeld , maar ook nog eens weinig consistent geregeld, zo blijkt.
Naast de complexiteit van dit juridisch vlechtwerk, analyseert Nolen een flink spanningsveld voor de positie van de onderwijsbestuurder als gevolg van twee ontwikkelingen in het overheidsbeleid. Enerzijds zijn er de deregulering, de decentralisatie van financiële beslissingsruimte en de autonomievergroting, die de professionele bestuurder in positie gebracht hebben. Anderzijds geeft de overheid blijk van een behoefte aan vaak op de persoon van de bestuurder gerichte daadkracht en risicovermijding. Het is een spanningsveld dat nog eens verder gecompliceerd wordt door de samenwerkingsverplichtingen waartoe het overheidsbeleid noodzaakt en waardoor de bestuurlijke autonomie van de bestuurders nog verder beperkt wordt.
Bij dit alles komt de persoon van de bestuurder steeds meer centraal te staan. Kwaliteitseisen worden steeds hoger. Maar tegelijkertijd reguleert opnieuw de overheid het draagvlakvereiste (met voordrachtsrechten, profielschetsen en overlegverplichtingen) en is de rechtsbescherming kwetsbaar.
In de woorden van Nolen: “De intensiteit van de beoordeling van het functioneren van de bestuurder is toegenomen.” En: “De omvang van de autonomie van de bestuurder is kleiner geworden door intensivering van het externe toezicht en de hoge verwachtingen ten opzichte van bestuurders.”
Een en ander brengt Nolen tot vier conclusies:
U wist het al, besturen is niet eenvoudig. Nolen eindigt daarom met enkele aanbevelingen aan wetgever en beleidsmakers:
Met zijn proefschrift heeft Martijn Nolen uitvoerig recht gedaan aan de complexe positie van de professionele bestuurder van onderwijsorganisaties. Hopelijk leiden zijn aanbevelingen tot iets meer verheldering van die positie. Maar waarschijnlijk moet die verheldering vooral komen van de maatschappelijke erkenning en het zelfbewustzijn van de onderwijsbestuurders. Daarnaast kan het bestuurders helpen dat ze zich in verschillende omstandigheden bewust zijn van de juridische positie waarin ze verkeren. Dat vereist wel een bepaalde mate van juridische oriëntatie bij onderwijsbestuurders. Extern bestuurlijk of juridisch advies kan daarbij helpen.
B&T ondersteunt onderwijsbestuurders op diverse gebieden. Meer over onze dienstverlening leest u op de volgende pagina’s: